Upgrade to remove ads
Only $35.99/year

Zo Gezegd 1.1, deel 14, Zo Gezegd 1.1, deel 13, Zo Gezegd 1.1, deel 12, Zo Gezegd 1.1, deel 11, Zo Gezegd 1.1, deel 12, Zo Gezegd 1.1, deel 9, Zo Gezegd 1.1, deel 8, Zo Gezegd 1.1, deel 7, Zo Gezegd 1.1, deel 6, Zo Gezegd 1.1, deel 5, Zo Gezegd 1.1,...

Terms in this set (412)

rechts
links
rechtdoor
de (verkeers)lichten
de rotonde
het kruispunt
De post is aan de linkerkant.
Waar is de post?
De post is aan de rechterkant.
Waar is de post?
de eerste straat rechts
de tweede straat links
aan de rotonde naar links
aan de rotonde naar rechts
aan de rotonde rechtdoor
de sla
de look
de aardappel, de aardappelen
de ajuin, de ajuinen
de wortel, de wortelen
de tomaat, de tomaten
de bloemkool, de bloemkolen
de krop sla
= de ... sla
de paprika, de paprika's
de citroen, de citroenen
de appel, de appels
de sinaasappel, de sinaasappels
de druif, de druiven
de banaan, de bananen
de peer, de peren
de tros druiven / bananen
= de ... druiven / bananen
de biefstuk, de biefstukken
de kip, de kippen
het gehakt
de wijn, de wijnen
de frisdrank, de frisdranken
het water
het bier, de bieren
het fruitsap, de fruitsappen
de melk
de boter
de kaas, de kazen
het ei, de eieren
de tandenborstel, de tandenborstels
de shampoo, de shampoos
het waspoeder, de waspoeders
de pot, de potten
= de ... mayonaise
de fles, de flessen
= de ... water
de zak, de zakken
= de ... chips
de doos, de dozen
= de ... koekjes
het blik, de blikken
= het ... soep
het pak, de pakken
= het ... koffie
kopen, ik koop
= verbum
wegen, ik weeg
= verbum
betalen, ik betaal
= verbum
halen, ik haal
= verbum
meebrengen, ik breng mee
= verbum
de groenten
= de naam van de afdeling
het fruit
= de naam van de afdeling
het vlees
= de naam van de afdeling
de dranken
= de naam van de afdeling
de zuivel
= de naam van de afdeling
niet-voeding
= de naam van de afdeling
voeding
= de naam van de afdeling
de rijst
de melk
de thee
de koffie
de charcuterie
= vlees (bv. tussen de boterham)
de chocolade
het vlees
het fruit
het water
de soep, de soepen
de aardappel, de aardappelen
de wijn, de wijnen
de friet, de frieten
het bier, de bieren
de groente, de groentes
de pistolet, de pistolets
de croissant, de croissants
het koekje, de koekjes
de sandwich, de sandwiches
de kaas, de kazen
de vis, de vissen
het brood, de broden
de boterham, de boterhammen
= 1 snee brood
het ontbijt
= de eerste maaltijd van de dag
het middagmaal
= het middageten
het avondmaal
= het avondeten
ontbijten, ik ontbijt
= 's morgens iets eten
snoepen, ik snoep
= snoepjes eten
Ik vind ... lekker!
Mmmm, ik vind ...
Ik vind ... niet lekker!
Bweih, ik vind ...
gezond
Groenten en fruit zijn ...
niet gezond = ongezond
Frieten, hamburgers en vette dingen zijn ...
meer
Dat is niet gezond. Je moet ... fruit eten.
minder
Dat is niet gezond. Je moet ... cola drinken.
nooit
Op zondag ga ik ... naar de Nederlandse les.
= 0%
soms
Ik eet ... frieten.
= 10 %
dikwijls
Hij komt ... met de fiets naar school.
= 70%
meestal
Jullie spreken ... Nederlands tijdens de les.
= 90%
altijd
De Nederlandse les begint ... om 9 uur.
= 100%
de arm, de armen
de hand, de handen
de voet, de voeten
de tand, de tanden
de buik, de buiken
de knie, de knieën
de neus, de neuzen
de rug, de ruggen
de teen, de tenen
de schouder, de schouders
de vinger, de vingers
het hoofd, de hoofden
het oog, de ogen
het oor, de oren
het been, de benen
het lichaam, de lichamen
Ik moet hoesten.
Ik moet ...
Ik moet niezen.
Ik moet ...
inademen (ik adem in)
uitademen (ik adem uit)
uitdoen (ik doe uit)
uitsteken (ik steek uit)
nemen (ik neem)
innemen (ik neem in)
Ik heb buikpijn.
Ik heb oorpijn.
Ik heb rugpijn.
Ik heb tandpijn.
Ik heb keelpijn.
Ik heb hoofdpijn.
Ik heb koorts.
Ik heb pijn aan mijn schouder.
Ik heb pijn aan mijn arm.
Ik heb pijn aan mijn voet.
Ik heb pijn aan mijn been.
Ik heb pijn aan mijn knie.
de hoestsiroop
de neusspray
het antibioticum
het medicijn
het tablet
het voorschrift
het ziektebriefje
tijdens de maaltijd
voor de maaltijd
Hoe dikwijls ...?
... ? => 1 keer per dag / 2 tot 3 keer per dag
de rijst
de melk
de thee
de koffie
de charcuterie
= vlees (bv. tussen de boterham)
de chocolade
het vlees
het fruit
het water
de soep, de soepen
de aardappel, de aardappelen
de wijn, de wijnen
de friet, de frieten
het bier, de bieren
de groente, de groentes
de pistolet, de pistolets
de croissant, de croissants
het koekje, de koekjes
de sandwich, de sandwiches
de kaas, de kazen
de vis, de vissen
het brood, de broden
de boterham, de boterhammen
= 1 snee brood
het ontbijt
= de eerste maaltijd van de dag
het middagmaal
= het middageten
het avondmaal
= het avondeten
ontbijten, ik ontbijt
= 's morgens iets eten
snoepen, ik snoep
= snoepjes eten
Ik vind ... lekker!
Mmmm, ik vind ...
Ik vind ... niet lekker!
Bweih, ik vind ...
gezond
Groenten en fruit zijn ...
niet gezond = ongezond
Frieten, hamburgers en vette dingen zijn ...
meer
Dat is niet gezond. Je moet ... fruit eten.
minder
Dat is niet gezond. Je moet ... cola drinken.
nooit
Op zondag ga ik ... naar de Nederlandse les.
= 0%
soms
Ik eet ... frieten.
= 10 %
dikwijls
Hij komt ... met de fiets naar school.
= 70%
meestal
Jullie spreken ... Nederlands tijdens de les.
= 90%
altijd
De Nederlandse les begint ... om 9 uur.
= 100%
de zoo, de zoos
de zee, de zeeën
de markt, de markten
het park, de parken
het museum, de museums
Ga je mee? (meegaan)
Ik ga morgenavond naar de cinema. ...?
Waar spreken we af? (afspreken)
Ga je morgenavond mee naar de cinema? Ja, dat is goed. ...?
aan de ingang
Waar spreken we af? ...
bij mij thuis
Waar spreken we af? ...
Ik heb geen tijd.
Ik heb geen zin.
Ik ben te moe.
morgenvroeg
= morgen
= 's morgens
morgenmiddag
= morgen
= 's middags
morgenavond
= morgen
= 's avonds
zondagmorgen
= zondag
= 's morgens
maandagmiddag
= maandag
= 's middags
woensdagavond
= woensdag
= 's avonds
ontbijten (ik ontbijt)
= 's morgens eten
drinken (ik drink)
poetsen (ik poets)
dansen (ik dans)
strijken (ik strijk)
fietsen (ik fiets)
winkelen (ik winkel)
stofzuigen (ik stofzuig)
kijken naar (ik kijk naar ...)
luisteren naar (ik luister naar ...)
wandelen (ik wandel)
werken (ik werk)
slapen (ik slaap)
lopen (ik loop)
koken (ik kook)
eten (ik eet)
spelen (ik speel)
leren (ik leer)
lezen (ik lees)
nemen (ik neem)
zwemmen (ik zwem)
voetballen (ik voetbal)
= voetbal spelen
wassen (ik was)
tennissen (ik tennis)
= tennis spelen
uitgaan (ik ga ... uit)
opstaan (ik sta ... op)
naar de cinema gaan (ik ga naar de cinema)
op restaurant gaan (ik ga op restaurant)
op café gaan (ik ga op café)
gaan slapen (ik ga slapen)
= naar bed gaan
boodschappen doen (ik doe boodschappen)
thuiskomen (ik kom thuis)
ik ben werkloos
= ik heb geen werk
naar school brengen (ik breng ... naar school)
van school halen (ik haal ... van school)
ik heb geen werk
= ik ben werkloos
in de namiddag
= niet in de voormiddag, maar ...
in de voormiddag
= niet in de namiddag, maar ...
de leeftijd, de leeftijden
de woonplaats, de woonplaatsen
= de gemeente waar je woont
de geboorteplaats, de geboorteplaatsen
= de plaats waar je bent geboren
de handtekening, de handtekeningen
het postnummer, de postnummers
= de postcode
de gemeente, de gemeentes
Mol, Geel, Meerhout, Turnhout, ...
het formulier, de formulieren
het adres, de adressen
= straat + huisnummer (+ busnummer), postcode + gemeente
de voornaam, de voornamen
de familienaam, de familienamen
de straat, de straten
de datum, de datums
de geboortedatum
de postcode, de postcodes
= het postnummer
het huisnummer, de huisnummers
het busnummer, de busnummers
Appartement = huisnummer + ?
het nummer, de nummers
Wanneer ben jij geboren?
Vraag: ...? Antwoord: (Ik ben geboren) op 16 oktober 1986.
In welk jaar ben jij geboren?
Vraag: ...? Antwoord: (Ik ben geboren) in 1986.
negentien zesentachtig of negentienhonderd zesentachtig
Hoe lees je '1986'?
tweeduizend en twee
Hoe lees je '2002'?
het geboorteland
= het land waar jij bent geboren
de burgerlijke staat
getrouwd, gescheiden, samenwonend, alleenstaand, weduwe, weduwnaar
doorlopend open
de sluitingsdag, de sluitingsdagen
de weekdag, de weekdagen
maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag
het weekend, de weekends
zaterdag, zondag
de feestdag, de feestdagen
Voorbeeld: Kerstmis
de middagpauze
open
De winkel is niet gesloten. = De winkel is ...
gesloten
De winkel is niet open. = De winkel is ...
dagelijks
elke dag = ...
maandag
dinsdag
woensdag
donderdag
vrijdag
zaterdag
zondag
Het is 10 uur 's morgens.
Het is 2 uur 's middags.
Het is 10 uur 's avonds.
Het is 3 uur 's nachts.
Het is middernacht.
Het is 12 uur 's nachts.
Het is middag.
Het is 12 uur 's middags.
in de voormiddag
van 8u tot 12u = in de ...
in de namiddag
van 12u30 tot 17u = in de ...
Hoe oud ben jij?
... ?
Wanneer verjaar jij?
... ?
de maand, de maanden
de lente
de zomer
de winter
de herfst
het seizoen, de seizoenen
gelukkige verjaardag
de datum, de datums
de kalender, de kalenders
juli
augustus
september
oktober
november
december
januari
februari
maart
april
mei
juni
het cadeau, de cadeaus
het liedje, de liedjes
het ...
Hoe laat is het?
het vliegtuig, de vliegtuigen
Het is elf uur.
Het is 20 over 10.
Het is half 3.
Het is 20 voor 6.
Het is kwart voor 4.
Het is kwart over 8.
de ring, de ringen
de cd, de cd's
het kookboek, de kookboeken
de jas, de jassen
de rugzak, de rugzakken
de bureaustoel, de bureaustoelen
het horloge, de horloges
de schaar, de scharen
de pen, de pennen
de klok, de klokken
het scheerapparaat, de scheerapparaten
het koffiezetapparaat, de koffiezetapparaten
de vuilnisbak, de vuilnisbakken
de kapstok, de kapstokken
de doos pralines
het woordenboek, de woordenboeken
de fiets, de fietsen
de deur, de deuren
de stoel, de stoelen
de vensterbank, de vensterbanken
de vuilnisbak, de vuilnisbakken
de pen, de pennen
de kapstok, de kapstokken
de jas, de jassen
de letter, de letters
de tafel, de tafels
de lavabo, de lavabo's
het alfabet
het boek, de boeken
het bord, de borden
het raam, de ramen
het potlood, de potloden
het woordenboek, de woordenboeken
de leraar, de leraren
de lerares, de leraressen
de ringmap, de ringmappen
de sleutel, de sleutels
de voornaam, de voornamen
de familienaam, de familienamen
Hoe spel je dat?
de vrouw, de vrouwen
de vriend, de vrienden
de maand, de maanden
de fiets, de fietsen
de trein, de treinen
de brief, de brieven
de man, de mannen
de vriendin, de vriendinnen
de bus, de bussen
de zoon, de zonen
de naam, de namen
de taal, de talen
de school, de scholen
de week, de weken
de vraag, de vragen
het land, de landen
het antwoord, de antwoorden
het jaar, de jaren
de dochter, de dochters
de jongen, de jongens
de tram, de trams
de auto, de auto's
het meisje, de meisjes
het kind, de kinderen
Ik heet
Ik woon in
Ik kom uit
Ik spreek
Ik schrijf een brief.
Ik luister naar de radio.
Ik lees een boek.
Ik ben getrouwd.
Ik ben gescheiden.
Ik ben niet getrouwd.
Ik woon samen met mijn vriend/vriendin.
Ik heb 3 kinderen.
Hoe heet jij?
Uit welk land kom jij?
Waar woon jij?
Welke taal spreek jij?
Hoe kom jij naar school?
Ben jij getrouwd?
Heb jij kinderen?
Hoeveel kinderen heb jij?
Hoe lang woon jij in België?
Dat klopt.
Dat klopt niet.
Ik weet het niet.
aangenaam
Wablief?
Sets found in the same folder

Flickr Creative Commons Images

Some images used in this set are licensed under the Creative Commons through Flickr.com.
Click to see the original works with their full license.