hello quizlet
Home
Subjects
Expert solutions
Create
Study sets, textbooks, questions
Log in
Sign up
Upgrade to remove ads
Only $35.99/year
Psychiatrie (Alle te leren hoofdstukken)
Flashcards
Learn
Test
Match
Flashcards
Learn
Test
Match
Terms in this set (94)
H.2 Wat is classificeren?
Het benoemen en ordenen van stoornissen.
H.2 Wat is een syndroom?
Een groep of samenhangend geheel van symptomen.
H.2 Wat is het verschil tussen een hoofd-symptoom en een bij-symptoom?
Een hoofdsymptoom verwijst naar een specifieke stoornis, terwijl bij-symptomen bijkomstig zijn en het beeld van de stoornis volledig maken.
H.2Benoem de assen van de DSM-IV.
AS I: klinische syndromen
AS II: persoonlijkheidsstoornissen
AS III: lichamelijke aandoeningen
AS IV: psychosociale problemen
AS V: global functioneren
H.2 Wat is DSM?
Diagnostical en Statistical Manual. Het laat zien naast de aard, ernst en duur van de psychiatrische stoornis, ook aandacht besteed moet worden aan de lichamelijke toestand en het globaal functioneren van de patiënt. Het is een classificatiesysteem voor psychiatrische aandoeningen.
H2. Welke drie onderzoeksmethoden kennen we in de psychiatrie?
1. Psychologisch onderzoek
2. Somatisch onderzoek
3. Diagnostisch interview
H.7 Drugs kent twee vormen van afhankelijkheid. Benoem en leg uit.
1. Lichamelijke afhankelijkheid: tolerantie en onthoudingsverschijnselen komen voor
2. Psychische afhankelijkheid: sterk verlangen naar de psychoactieve stof
H.7 Benoem de kenmerken van alcoholgebruik.
Verdovend effect. Vermindert geheugen en beoordelingsvermogen. Geeft ander gedrag.
Zintuiglijke en motorische problemen. Minder gespannen, spraakzamer en vaak vriendelijker.
H.7 Benoem 3 verklaringen voor alcoholmisbruik en drugsgebruik (zijn hetzelfde).
Psychodynamische opvatting: steun in alcohol zoeken.
Leertheoretisch: operante conditionering
Sociale factoren: mensen laten hun drankgebruik voor een deel bepalen door het drankpatroon dat in hun omgeving/cultuur gebruikelijk is.
H.7 Wat is de behandeling voor alcoholisme (3)?
Ontgifting of detoxificatie (onthoudingsverschijnselen verminderen)
Extra algemene lichamelijke aandacht, want er is bijv. vaak sprake van ondervoeding.
Cognitieve gedragstherapie gericht op verslaving. Het aanleren van een vorm van zelfcontrole.
H.7 Benoem de kenmerken van drugsgebruik.
Dempende werking op de hersenen
Cocaïne en andere stimulerende middelen, zoals amfetamine: werkt prestatieverhogend, uitstel van vermoeidheid (doping-effect)
Opiaatverslaafden: vernauwende pupillen en een verlaagd bewustzijn.
H.7 Wat is de behandeling voor drugsverslaving (4)?
Een overdosis aan opiaten wordt behandeld met Naloxon, bij heroine is dit methadon. Ontgifting. Extra algemene lichamelijke aandacht, want er is bijv. vaak sprake van ondervoeding. Cognitieve gedragstherapie gericht op verslaving. Het aanleren van een vorm van zelfcontrole.
H.8 Wat is het verschil tussen illusies en hallucinaties?
Bij illusies wordt een reëel object waargenomen, maar anders geïnterpreteerd. Bij hallucinaties wordt niets waargenomen, alleen maar het idee iets waar te nemen.
H.8 Wat zijn wanen, primaire waan en secundaire waan?
Wanen zijn niet te corrigeren. Het zijn foutieve overtuigingen.
Primaire waan: een waan die plotseling ontstaat met een directe overtuigingskracht.
Secundaire waan: een waan die voortkomt uit belevingen die met de psychische toestand samenhangen.
H.8 Benoem enkele kenmerken van schizofrenie (6).
Inhoudelijke stoornissen
Formele denkstoornissen
Gedachtenblokkade
Concretisme
Neologismen
Maniërisme
H.8 Benoem de verschillende typen van schizofrenie (5).
Paranoïd type
Gedesorganiseerd of hebefreen type
Katatoon type
Ongedifferentieerd type
Resttoestand
H.8 Wat is het paranoïde type (schizofrenie)?
Het meest opvallende symptoom is een georganiseerd systeem van wanen en stemmen die het leven van de patiënt beheersen.
H.8 Wat is het gedesorganiseerd of hebefreen type (schizofrenie)?
Onsamenhangend denken en daardoor niet in staat tot een georganiseerd systeem van wanen en hallucinaties.
H.8 Wat is het katatoon type (schizofrenie)?
Vooral gekenmerkt door psychomotorische stoornissen.
H.8 Wat is het ongedifferentieerde type (schizofrenie)?
Patiënten die duidelijk schizofreen zijn, maar niet goed passen binnen de andere typen.
H.8 Wat is een resttoestand (schizofrenie)?
Een vorm van schizofrenie die na verloop van tijd ontstaat, wanneer de symptomen van een actieve psychotische fase als wanen, hallucinaties, incoherente of ernstig ontregeld gedrag sterk in intensiteit en aantal zijn verminderd.
H.8 Wat zijn inhoudelijke stoornissen?
Sommige patiënten worden in beslag genomen door mystiek-religieuze of pseudo-wetenschappelijke ideeën of andere vormen van magisch denken.
H.8 Wat zijn formele denkstoornissen?
De organisatie van het denken is verstoord, kenmerkend is de incoherentie of verwardheid: patiënten springen van de hak op de tak en aan hun gedachtegang is geen touw vast te knopen.
H.8 Wat is gedachteblokkade?
Patiënten zijn soms plotseling kwijt waarover ze nadenken.
H.8 Wat is concretisme?
Totaal abstracte begrippen worden concreet uitgelegd en figuurlijke betekenissen worden letterlijk geïnterpreteerd. Dit komt doordat het abstract denken is aangetast.
H.8 Wat is neologisme?
Woorden maken die niet bestaan.
H.8 Wat is maniërisme?
Op gekunstelde manier spreken of gedragen
H.8 De verklaring van schizofrenie kan binnen neurobiochemische processen gevonden worden. Leg dit uit.
Door met name de hyperactiviteit van de neurotransmitter dopamine in bepaalde delen van de hersenen kan schizofrenie ontstaan.
H.8 Welke verklaringen kun je noemen voor schizofrenie (9)?
1. Neurobiochemische processen
2. Maatschappelijke factoren (lage sociale status)
3. Belastende factoren bij reeds kwetsbaar individu
4. Genetische bepaalde kwetsbaarheid
5. Erfelijkheid
6. Psychose door teveel inname amfetamine
7. Afwijkingen in de hersenen
8. Verblijven in een omgeving waar men verwarrend communiceert, kritisch en opdringerig is of te hoge eisen stelt
9. Stress
H.8 Benoem de mogelijke behandelmethoden voor schizofrenie (6).
1. Antipsychotica (i.c.m. andere psychosociale aanpak)
2. Psycho-educatie met gezin en patiënt
3. Netwerk opbouwen
4. Sociale vaardigheidstraining
5. Aannames van zichzelf en omgeving bewijzen van wanen, gedachten uitdagen
6. Resocialisatieprogramma's
H.8 Benoem de niet-schizofrene psychotische stoornissen (6).
1. Waanstoornis
2. Kortdurende psychotische stoornis
3. Reactieve psychose
4. Postpartumpsychose
5. Schizofreniforme stoornis
6. Gedeelde psychotische stoornis
H.8 Wat is het verschil tussen een waanstoornis en schizofrenie?
De waanstoornis is uitsluitend gekenmerkt door een waan. Andere kenmerken van schizofrenie ontbreken.
H.8 Wat zijn mogelijke verklaringen voor de niet-schizofrene psychotische stoornissen (3)?
1. Genetische factoren
2. Door hun waan gaan patiënten reacties bij hun omgeving uitlokken die de waanopvattingen versterken
3. Sociaal isolement
H.8 Wat zijn de mogelijke behandelingen voor de niet-schizofrene psychotische stoornissen (4)?
1. Onvrijwillige opname
2. Therapie/psychiater
3. Antipsychotica
4. Verbreken van de relatie tussen de betrokkenen
H.9 Wat is een stemming?
Een bepaalde gemoedstoestand van een zekere duur, die geen betrekking heeft op een specifieke ervaring.
H.9 Wat is een emotie?
Een intens, overheersend gevoel van korte duur, dat te maken heeft met een specifieke ervaring.
H.9 Noem een aantal kenmerken van een depressie. (er zijn er meer mogelijk dan in het antwoord!)
- Sombere stemming
- Gebrek aan interesse en levenslust
- Nergens plezier aan beleven
- Uitgesproken negatief over zichzelf
- Uitgebluste lichaamshouding
- Concentratie- en geheugenproblemen
H.9 Een verklaring voor een depressie is het tekort aan twee hormonen. Welke hormonen zijn dit?
- Serotonine
- Noradrenaline
H.9 Benoem een aantal verklaringen voor het verkrijgen van een depressie. (er zijn er meer mogelijk dan in het antwoord!)
- Erfelijkheid
- Gedragstheorie
- Cognitieve theorie
- Biologische klok: verstoorde ritmes
- Meerdere ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt
- Relatie- en gezinsproblemen
- Tekort aan serotonine en noradrenaline
H.9 Wat zijn mogelijke behandelingen voor een depressie? (er zijn er meer mogelijk dan in het antwoord!)
- Antidepressiva
- Slaaponthouding (1 nacht wakker houden)
- Elektroconvulsietherapie
- MAO-remmer: zwaardere antidepressiva
- Lichttherapie
- Cognitieve gedragstherapie
- Sociale vaardigheidstraining
H.9 Wat zijn de kenmerken van manische/bipolaire patiënten ? (7)
1. Uitzonderlijke opgewekte en blije stemming
2. Beschouwen zichzelf in alle opzichten superieur
3. Hebben onbezonnen acties
4. Zien zelf geen reden tot behandeling
5. Soms hallucinaties en wanen
6. Soms snel geïrriteerd
7. Optimistische opvattingen
H.9 Wat is een bipolaire stoornis?
Afwisseling van depressie en manie. Negatieve en positieve perioden.
H.9 Wat zijn verklaringen voor bipolaire stoornissen? (3)
1. Afwijkingen in neurotransmitters (laag niveau serotonine)
2. Hersencellen geven te gemakkelijk informatie aan elkaar door
3. Erfelijkheid
H.9 Wat zijn mogelijke behandelingen bij bipolaire stoornissen?
1. Biologische therapieën (lithium)
2. Bij ernstige manie: opname in kliniek
3. Sociale begeleiding van patiënt en familie
4. Gezins- of relatietherapie
5. Bij manie wordt ook anti-epileptisch middel carbamazepine gegeven
H.10 Wat is angst?
Een onaangename gemoedstoestand, die optreedt wanneer mensen een situatie als bedreigend zien.
H.10 Wat is vrees?
Dit is angst gericht op een bepaald object en heeft een concrete inhoud (b.v. hoogtevrees)
H.10 Wat is een specifieke fobie?
Een hevige, onredelijke angst voor een bepaald object of situatie, waardoor het normale functioneren ernstig wordt belemmerd.
H. 10 Wat is agorafobie?
Het gaat om een sterke angst voor plaatsen of situaties waar, in geval van nood, ontsnappen moeilijk is of hulp niet snel voor handen is. Ook wel 'pleinvrees' of 'ruimtevrees' genoemd, maar dit is te beperkt.
H.10 Wat is een sociale angststoornis?
Ook wel sociale fobie genoemd. Mensen met een sociale fobie zijn bang voor situaties waarin ze kritisch beoordeeld kunnen worden door anderen; of ze zijn bang zichzelf belachelijk te maken.
H.10 Wat is selectief mutisme?
Bij selectief mutisme spreekt de patiënt/cliënt vaak alleen tegen hun naasten/liefhebbenden. Ze zwijgen verder hardnekkig tegen de rest. (Vaak kinderen)
H.10 Wat is een separatieangststoornis?
Hierbij is er sprake van hevige angst wanneer mensen worden gescheiden van anderen aan wie ze erg gehecht zijn. (Vaak kinderen en hun ouders)
H.10 Wat is een paniekstoornis?
Een uitzonderlijke, irrationele angst die tot uiting komt in plotselinge paniekaanvallen. Vaak gaan deze paniekaanvallen gepaard met allerlei lichamelijke symptomen.
H.10 Wat is een gegeneraliseerde-angststoornis (GAS)?
GAS-patiënten maken zich zorgen over van alles. Ze denken sterk catastrofaal (wat-als-gedachten).
H.10 Wat is conditionering?
Deze term verwijst naar het leerproces waardoor niet-aangeboren maar verworven gedragingen of reacties kunnen optreden, nadat ze aan bepaalde voorwaarden (condities) gekoppeld zijn geweest.
H.10 Wat is vermijdingsgedrag?
Gedrag dat vaak voortvloeit vanuit fobieën. Mensen die vermijden bepaalde situaties waarvoor de fobie bestaat.
H.10 Wat is exposure?
Blootstelling aan de fobie. Stel iemand lang genoeg bloot aan de gevreesde situatie, dan zal de angst geleidelijk uitdoven.
H.10 Wat zijn benzodiazepinen?
Angstdempende middelen. Vanwege hun licht kalmerende werking staan ze bekend als tranquillizers en worden ze ook veel als slaapmiddel gebruikt. Ze worden vaak bij angststoornissen voorgeschreven.
H.10 Wat zijn kenmerken voor een fobie?
Kenmerkend voor deze patiënten is hun hevige angst voor een negatieve beoordeling door anderen, die zich al ten minste zes maanden voordoet. Patiënten zien de onredelijkheid van hun angst en vermijdingsgedrag in.
H.10 Hoe zou je een fobie kunnen verklaren?
- conditionering
- gebrek aan sociale vaardigheden
H.10 Benoem mogelijke behandelingen voor een fobie (4).
- exposure (in vivo)
- relaxatie
- cognitieve gedragstherapie
- betablokkers (bijv. bij examenvrees, plankenkoorts)
H.10 Wat is een paniekstoornis?
Uitzonderlijke, irrationele angst, die tot uiting komt in plotselinge paniekaanvallen
H.10 Benoem kenmerken van een paniekstoornis (3)?
- gepaard met lichamelijke klachten
- aanvallen komen onregelmatig voor en duren een paar minuten
- kan gepaard gaan met agorafobie
H.10 Hoe zou je een paniekstoornis kunnen verklaren?
Bij een paniekstoornis blijkt het vooral te gaan om een cognitief mechanisme, met name de neiging om lichamelijke signalen als 'catastrofaal' te interpreteren. Het ontstaan van agorafobie in aansluiting op paniekaanvallen in bepaalde situaties kan leertheoretisch (conditionering) verklaard worden zoals bij specifieke fobieën.
H.10 Wat zijn mogelijke behandelingen voor een paniekstoornis?
- exposure (in vivo)
- cognitieve gedragstherapie
- benzodiazepinen of antidepressiva
H. 10 Waarom hebben antidepressiva de voorkeur op benzodiazepinen bij verschillende angststoornissen?
Gebruik van benzo's werken direct, terwijl antidepressivum enkele weken nodig hebben om in te slaan. Echter hebben de antidepressivum de voorkeur in verband met de mogelijkheid op grote afhankelijkheid van de benzo's.
H.10 Wat zou een verklaring kunnen zijn voor de gegeneraliseerde angststoornis?
Piekeren is bij GAS-patiënten bijna een copingstrategie geworden en er ontstaat al gauw een vicieuze cirkel. Als pogingen om het piekeren te verminderen mislukken, kan dat bij GAS-patiënten leiden tot 'piekeren over piekeren'.
H.10 Benoem de behandelmogelijkheden voor GAS-patiënten (gegeneraliseerde angststoornis). (6)
1. Lichamelijke klachten: relaxatieoefeningen
2. Benzodiazepinen
3. Copingvaardigheden aanleren
4. Exposure (huiswerk: piekeruurtje)
5. Cognitieve gedragstherapie
6. Metacognitieve gedragstherapie
H.13 Wat is obesitas?
Beschrijving van een fysieke toestand van overgewicht.
H.13 Wat zijn de kenmerken van anorexia (4)?
1. Niet willen eten
2. Eetlust of hongergevoel worden onderdrukt
3. Magerzucht
4. Soms dik blijven voelen na vermagering
H.13 Wat is een ruminatiestoornis?
Het herhaald oprispen van de maaginhoud, die weer wordt ingeslikt of uitgespuwd, zonder lichamelijke oorzaak. Vooral bij zuigelingen.
H.13 Wat is pica?
Het bij herhaling innemen van oneetbare stoffen, zoals aarde of klei.
H.13 Wat is een vermijdende/restrictieve voedselinnamestoornis?
Een tekort aan voedselinname. Er is geen verstoord lichaamsbeeld.
H.13 Wat is magerzucht?
Onweerstaanbare drang om te vermageren.
H.13 Wat is boulimia nervosa of vraatzucht?
Er treden herhaalde eetbuien op waarbij iemand in korte tijd buitensporig veel eet zonder in staat zijn zich te beheersen.
H.13 Wat is het "gewone" type boulimia nervosa?
Na eetbui, streng vasten, overdreven inspannen
H.13 Wat is het "pulgerende" type boulimia nervosa?
Gewicht wordt onder controle gehouden door zelf braken op te wekken en/of laxeermiddelen te gebruiken na elke vreetbui.
H.13 Wat is een eetbuistoornis of eetverslaving?
Eetbuien gaan gepaard met gewichtsstijging, omdat de patiënten geen compensatiemethoden toepassen
H.13 Wat zijn mogelijke behandelingen voor mensen met een eetstoornis (5)?
1. Psychoanalyse
2. Cognitieve therapie
3. Psychotherapie: richt zich op persoonlijke problemen in het hier en nu
4. antidepressiva
5. Gedragstherapeutische benadering
H.17 Er worden drie hoofdgroepen persoonlijkheidsstoornissen onderscheiden, namelijk cluster A, B, C. Welke persoonlijkheidsstoornissen zitten er in cluster A (3)?
Cluster A:
- Schizoïde-persoonlijkheidsstoornis
- Schizotypische-persoonlijkheidsstoornis
- Paranoïde-persoonlijkheidsstoornis
H.17 Er worden drie hoofdgroepen persoonlijkheidsstoornissen onderscheiden, namelijk cluster A, B, C. Welke persoonlijkheidsstoornissen zitten er in cluster B (4)?
Cluster B:
- Anti-sociale-persoonlijkheidsstoornis
- Borderline-persoonlijkheidsstoornis
- Histrionische-persoonlijkheidsstoornis
- Narcistische-persoonlijkheidsstoornis
H.17 Er worden drie hoofdgroepen persoonlijkheidsstoornissen onderscheiden, namelijk cluster A, B, C. Welke persoonlijkheidsstoornissen zitten er in cluster C (3)?
Cluster C:
- Vermijdende-persoonlijkheidsstoornis
- Afhankelijke-persoonlijkheidsstoornis
- Dwangmatige-persoonlijkheidsstoornis
H. 17 Wat zijn de kenmerken van een schizoïde-persoonlijkheidsstoornis (2)?
1. Weinig sociale relaties
2. Zelden uiting geven aan emoties
H. 17 Wat zijn de kenmerken van een schizotypische-persoonlijkheidsstoornis (2)?
1. Weinig sociale relaties
2. Vaak excentrieke gedachten en gedragingen
H. 17 Wat zijn de kenmerken van een paranoïde-persoonlijkheidsstoornis (1)?
Sterke achterdocht tegenover anderen.
H. 17 Wat zijn de kenmerken van een anti-sociale-persoonlijkheidsstoornis (1)?
Onverantwoordelijk gedrag, waarbij geen rekening gehouden wordt met anderen
H. 17 Wat zijn de kenmerken van een borderline-persoonlijkheidsstoornis (2)?
1. Sterke schommelingen in zelfbeeld, relaties en stemming
2. Grote impulsiviteit
H. 17 Wat zijn de kenmerken van een histrionische-persoonlijkheidsstoornis (2)?
1. Overdreven emoties
2. Aandachttrekkend gedrag
H. 17 Wat zijn de kenmerken van een narcistische-persoonlijkheidsstoornis (3)?
1. Grote mate van eigendunk
2. Behoefte aan bewondering
3. Gebrek aan empathie
H. 17 Wat zijn de kenmerken van een vermijdende-persoonlijkheidsstoornis (2)?
1. Laag gevoel van eigenwaarde
2. Sociale contacten het liefst uit de weg gaan
H. 17 Wat zijn de kenmerken van een afhankelijke-persoonlijkheidsstoornis (1)?
Voortdurend behoefte aan advies en bevestiging van anderen
H. 17 Wat zijn de kenmerken van een dwangmatige-persoonlijkheidsstoornis (2)?
1. Erg perfectionistisch
2. Grote behoefte aan controle
H.17 Wat zijn mogelijke verklaringen voor persoonlijkheidsstoornissen uit Cluster B en C?
Ze ontstaan door een wisselwerking van biologische, psychologische en sociale factoren
H.17 Wat zijn mogelijke verklaringen voor persoonlijkheidsstoornissen uit Cluster A?
1. Genetische kwetsbaarheid
2. Psychologische en sociale factoren
3. Bij schizotypische-persoonlijkheidsstoornis is er sprake van een verhoogde activiteit van dopamine
H.17 Wat zijn mogelijke behandelmethoden bij persoonlijkheidsstoornissen?
1. Psychofarmaca bij borderline
2. Psychotherapie
3. Cognitieve gedragstherapie
4. Soms kliniek
5. Intensieve begeleiding
Sets found in the same folder
14 Noord Europa 15e eeuw
29 terms
Woordenschattoets
30 terms
Les 3 - Een afspraak in een café (31-60)
30 terms
Vraag 14: Kun je naar film leren kijken?
32 terms
Other sets by this creator
Mens en voeding 2 "Levensmiddelenleer"
66 terms
Spieren
22 terms
Anatomie en fysiologie
3 terms
Ethiek Hoofdstuk 2
65 terms
Verified questions
other
A skier is going down a hill at a speed of 9 m/s. The hill gets steeper and her speed increases to 18 m/s in 3 s. What is her acceleration? A. 9 $m/s^2$ B. 3 $m/s^2$ C. 27 $m/s^2$ D. 6 $m/s^2$
other
Ep-37 what type of boating emergency causes the most fatalities?
other
Someone is more likely to start to report feeling in a “good mood” or “warm and fuzzy” at which of the following BAC ranges: A. 0.02 – 0.04% B. 0.05 – 0.10% C. 0.11 – 0.15% D. None of the above
other
What were the nearest cross streets to Carnegie Deli (when it was open)?
Other Quizlet sets
Constitution Quiz #2 2017
32 terms
Orgo 2
27 terms