Beaufort 5 - Contact 5 - 8

4.5 (2 reviews)
Term
1 / 192
un âge
Click the card to flip 👆
Terms in this set (192)
une posteeen postkantoorune soeureen zusune tabletteeen tabletadorerzielsveel houden vans'appelerhetenhabiterwonenjouerspelenquel, quellewelk(e)sixièmezesdeaussiookadorerhouden vansurfersurfencombienhoeveeldevanencorenogprès dedichtbijpresquebijnal'internethet internetComment tu t'appelles ?Hoe heet je?Je m'appelle ___Ik heet ___Tu as quel âge ?Hoe oud ben je?J'ai ___ ans.Ik ben ___ jaar.Tu habites où ?Waar woon je?J'habite (à) Lille.Ik woon in Rijsel.J'habite près de la poste.Ik woon dicht bij het postkantoor.Tu es en quelle classe ?In welk leerjaar zit je?Je suis en sixième.Ik zit in het zesde leerjaar.Vous êtes combien à la maison ?Met hoeveel zijn jullie thuis?Nous sommes quatre.We zijn met z'n vieren.J'adore surfer sur Internet.Ik surf ontzettend graag op internet.Je adorent jouer sur la tablette.Ze spelen heel graag op de tablet.un1deux2trois3quatre4cinq5six6sept7huit8neuf9dix10onze11douze12treize13quatorze14quinze15seize16dix-sept17dix-huit18dix-neuf19vingt20un cahiereen schriftune chaiseeen stoelun copaineen vriendune copineeen vriendinle français(het) Fransun livreeen boekun mureen muurun ordinateureen computerun oridanateur portableeen laptopun paqueteen pakketun postereen posterun professeureen leraarune professeureen leraresun smartphoneeen smartphoneà côté denaastà gauche (de)links (van)à droite (de)rechts (van)contretegendepuissedertderrièreachterdevantvoorcomprendrebegrijpenbon, bonnegoedhiergisterenpetit, petitekleingentil, gentillevriendelijksousonderheureux, heureusegelukkigsuropjoli, joliemooimon, mamijnsurtoutvooralnouveau, nouvellenieuwton, tajouw, jeJe suis heureux.Ik ben gelukkig.Nous sommes seize.We zijn met zestien.Il y a ...Er is, er zit, er ligt, er staat, er zijn, er liggen, er zitten, er staan...À gauche, il y a mon copain.Links zit mijn vriend.Il y a des chaises.Er zijn (staan) stoelen.Il y a des livres sur la table.Er zijn (liggen) boeken op tafel.Qui est devant toi ?Wie zit er voor jou?Qui est derrière toi ?Wie zit er achter jou?Depuis hier.Sinds gisteren.N'est-ce pas ?Nietwaar?Quelle chance !Wat een geluk!Il est bon en français.Hij is goed in Frans.Elle est bonne en français.Ze is goed in Frans.Je comprends.Ik begrijp het.un cahiereen schriftune chaiseeen stoelun copaineen vriendune copineeen vriendinle français(het) Fransun livreeen boekun mureen muurun ordinateureen computerun oridanateur portableeen laptopun paqueteen pakketun postereen posterun professeureen leraarune professeureen leraresun smartphoneeen smartphoneà côté denaastà gauche (de)links (van)à droite (de)rechts (van)contretegendepuissedertderrièreachterdevantvoorcomprendrebegrijpenbon, bonnegoedhiergisterenpetit, petitekleingentil, gentillevriendelijksousonderheureux, heureusegelukkigsuropjoli, joliemooimon, mamijnsurtoutvooralnouveau, nouvellenieuwton, tajouw, jeJe suis heureux.Ik ben gelukkig.Nous sommes seize.We zijn met zestien.Il y a ...Er is, er zit, er ligt, er staat, er zijn, er liggen, er zitten, er staan...À gauche, il y a mon copain.Links zit mijn vriend.Il y a des chaises.Er zijn (staan) stoelen.Il y a des livres sur la table.Er zijn (liggen) boeken op tafel.Qui est devant toi ?Wie zit er voor jou?Qui est derrière toi ?Wie zit er achter jou?Depuis hier.Sinds gisteren.N'est-ce pas ?Nietwaar?Quelle chance !Wat een geluk!Il est bon en français.Hij is goed in Frans.Elle est bonne en français.Ze is goed in Frans.Je comprends.Ik begrijp het.l'AllemagneDuitslandsympathiquesympathiekles cheveuxde harenune couleureen kleurles couleursde kleurenl'ItalieItaliëblanc, blanchewitdes lunetteseen brilblond, blondeblondun paqueteen pakjebleu, bleueblauwune photoeen fotojaunegeelles yeuxde ogenbrun, brunebruinles vacancesde vakantienoir, noirezwartrougeroodcettedeze, dievert, vertegroenbeau, bellemooigrand, grandegrootporterdragenVoici ...hier is ... / zijn ...Il y en a beaucoup!Il est comment ?Hoe ziet hij eruit ?Elle est comment ?Hoe ziet zij eruit ?Il a les cheveux blonds.Hij heeft blond haar.Elle a les yeux noirs.Zij heeft zwarte ogen.Elle porte des lunettes.Zij draagt een bril.Il est d'où ?Vanwaar is hij (afkomstig)?Il habite en Italie.Hij is van/woont in Italië.Tout à fait.Helemaal. Precies.Chouette !Tof, zeg!Il est sympa.Hij is sympathiek.