Created by
INFINITIF-OVT-PART.PASSE
Terms in this set (118)
blazen (souffler)blies, bliezen, geblazenblijken (apparaître, s'avérer)bleek, bleken, is geblekenblijven
(rester)bleef, bleven, is geblevenblinken
(briller)blonk(en), geblonkenbraden
(rôtir)braadde, braadden, gebradenbreken
(casser)bra, braken, is/heeft gebrokenbrengen
(apporter)bracht(en), gebrachtdenken
(penser)dacht(en), gedachtdoen
(faire)deed, deden, gedaandragen
(porter)droeg(en), gedragendrinken
(boire)dronk(en), gedronkendwingen
(forcer)dwong(en), gedwongeneten
(manger)at/aten, gegetenfluiten
(siffler)floot, floten, geflotengaan
(aller)ging(en), is gegaangelden
(valoir)gold(en), gegoldengenezen
(guérir)genas, genazen, genezengeven
(donner)gaf, gaven, gegevengieten
(verser)goot, goten, gegotenglijden
(glisser)gleed, gleden, gegledengraven
(creuser)groef, groeven, gegravenhangen
(pendre)hing(en), gehangenhebben
(avoir)had, hadden, gehadhelpen
(aider)hielp(en), geholpenheten
(s'appeler)heette(n), gehetenhouden
(tenir)hield(en), gehoudenjagen
(chasser)joeg(en), gejaagdkiezen
(choisir)koos/kozen, gekozenkijken
(regarder)keek/keken, gekekenklimmen
(grimper)klom, klommen, geklommenkomen
(venir)kwam/kwamen,
is gekomenkopen
(acheter)kocht(en), gekochtkrijgen
(recevoir)kreeg/kregen, gekregenkunnen
(pouvoir)kon/konden, gekundlachen
(rire)lachte(n), gelachenladen
(charger)laadde(n), geladenlaten
(laisser)liet(en), gelatenlezen
(lire)las/lazen, gelezenlijken
(paraître)leek/leken, gelekenlopen
(marcher)liep(en), gelopenmijden
(éviter)meed/meden, gemedenmoeten
(devoir)moest(en), gemoetenmogen
(pouvoir)mocht(en), gemogennemen
(prendre)nam/namen, genomenontmoeten
(rencontrer)ontmoette(n), ontmoetraden
(deviner)raadde(n), geradenrijden
(rouler, aller)reed/reden, geredenrijzen
(s'élever)rees/rezen, is gerezenroepen
(appeler)riep(en), geroepenruiken
(sentir)rook/roken, gerokenscheiden
(séparer)scheidde(n), heeft/is gescheidenschenden
(abîmer)schond(en), geschondenschenken
(offrir)schonk(en), geschonkenscheppen
(créer)schiep(en), geschapenscheren
(raser)schoor/schoren, geschorenschieten
(tirer)schoot/schoten, geschotenschrijden
(marcher)schreed/schreden, is/heeft geschredenschrijven
(écrire)schreef/schreven, geschrevenslaan
(frapper)sloeg(en), geslagenslapen
(dormir)sliep(en), geslapensluiten
(fermer)sloot/sloten, geslotensmelten
(fondre)smolt(en), is/heeft gesmoltensnijden
(couper)sneed/sneden, gesnedenspannen
(tendre)spande(n), gespannenspreken
(parler)sprak/spraken, gesprokenspringen
(sauter)sprong(en), gesprongenstaan
(être debout)stond, gestaansteken
(piquer, fourrer)stak/staken, gestokenstelen
(voler, dérober)stal/stalen, gestolensterven
(mourir)stierf/stierven, is gestorvenstijgen
(augmenter)steeg/stegen, is gestegenstrijden
(lutter, combattre)streed/streden, gestredenstrijken
(repasser)streek/streken
gestrekentrekken
(tirer)trok/trokken, getrokkenvallen
(tomber)viel/vielen, is gevallenvangen
(attraper)ving(en), gevangenvaren
(naviguer)voer(en), gevarenvechten
(se battre)vocht(en), gevochtenverbieden
(interdire)verbood/verboden, verbodenverdwijnen
(disparaître)verdween/verdwenen,
is verdwenenvergeten
(oublier)vergat/vergaten,
is/heeft vergetenverkopen
(vendre)verkocht(en), verkochtverlaten
(quitter)verliet(en), verlatenverliezen
(perdre)verloor/verloren, verlorenvertrekken
(partir)vertrok/vertrokken, is vertrokkenvinden
(trouver)vond(en), gevondenvliegen
voler (dans l'air)vloog/vlogen, gevlogenvragen
(demander)vroeg(en), gevraagdvriezen
(geler)vroor/vroren, gevrorenwassen
(laver)waste(n), gewassenwegen
(peser)woog/wogen, gewogenwerpen
(jeter)wierp(en), geworpenweten
(savoir)wist(en), gewetenwijzen
(montrer)wees/wezen, gewezenwillen
(vouloir)wou/wilde, gewildwinnen
(gagner)won/wonnen, gewonnenworden
(devenir)werd(en), is gewordenzeggen
(dire)zei/zeiden, gezegdzenden
(envoyer)zond(en), gezondenzien
(voir)zag/zagen, gezienzijn
(être)was/waren, is geweestzingen
(chanter)zong(en), gezongenzinken
couler, sombrerzonk(en), gezonkenzitten
(être assis)zat/zaten, gezetenzoeken
(chercher)zocht(en), gezochtzwemmen
(nager)zwom/zwommen, is/heeft gezwommenzweren
(jurer)zwoer(en), gezworenzwijgen
(se taire)zweeg/zwegen, gezwegen
Other Quizlet sets
Local Anesthesia (Nagelhout)
73 termsImages
1/2