hello quizlet
Home
Subjects
Expert solutions
Create
Study sets, textbooks, questions
Log in
Sign up
Upgrade to remove ads
Only $35.99/year
frans woordjes deelexamen
Flashcards
Learn
Test
Match
Flashcards
Learn
Test
Match
Terms in this set (124)
un avenir
een toekomst
un besoin
een nood
une carrière
een carrière
une motivation
een motivatie
un profil
een profiel
un talent
een talent
une valeur
een waarde
personnel(le)
persoonlijk
professionnel, professionnelle
professioneel, beroeps-
détester
haten, verafschuwen
développer
ontwikkelen
se connaître
zichzelf kennen
un atout
een troef, een pluspunt
un défaut
een gebrek
une qualité
een kwaliteit
le zodiaque
de dierenriem
accueillant, accueillante
hartelijk, vriendelijk
ambitieux, ambitieuse
ambitieus
asocial, asociale
asociaal
assertif, assertive
assertief, zelfverzekerd
autoritaire
autoritair
aventureux/aventureuse
avontuurlijk
bavard/bavarde
praatziek
chaleureux, chaleureuse
warm, hartelijk
charmant(e)
charmant
colérique
boos, kwaad
communicatif, communicative
communicatief
compréhensif
begrijpend
courageux/courageuse
moedig
débrouillard(e)
zelfredzaam
désorganisé, désorganisée
ongeorganiseerd
déterminé, déterminée
besluitvaardig, vastbesloten
distrait, distraite
verstrooid
doux/douce
zacht
drôle
grappig
économe
spaarzaam
efficace
efficiënt
égoïste
egoïstisch
grossier, grossière
grof, brutaal
honnête
eerlijk
hypocrite
hypocriet, schijnheilig
impatient, impatiente
ongeduldig
imprudent, imprudente
onvoorzichtig
indiscret, indiscrète
indiscreet
jaloux/jalouse
jaloers
joyeux, joyeuse
vrolijk
loyal/loyale
loyaal
malhonnête
oneerlijk
négligeant, négligeante
slordig
nerveux/nerveuse
zenuwachtig, nerveus
optimiste
optimischtisch
ouvert, ouverte
open
paresseux/paresseuse
lui
patient, patiente
geduldig
persévérant, persévérante
doorzettend, volhoudend
poli, polie
beleefd
ponctuel(le)
stipt, punctueel
prudent, prudente
voorzichtig
réaliste
realistisch
responsable
verantwoordelijk
sensible
gevoelig
serviable
gedienstig
sincère
oprecht
sociable
sociaal
têtu/e
koppig
timide
verlegen
le bénévolat
het vrijwilligerswerk
un boulot
een job
un choix
een keuze
une compétence
een competentie, een vaardigheid
un employeur
een werkgever
une étude
een studie
une expérience
een ervaring
disponible
beschikbaar
acquérir
verwerven
assister à
bijwonen
demander conseil à
raad vragen (aan)
un ascenseur
een lift
une buanderie
een wasplaats
une cave
een kelder
une charge
een last, een kost
un congélateur
een diepvriezer
un évier
een gootsteen
un four
een oven
un four à micro-ondes
een microgolfoven
un grenier
een zolder
une habitation
een woning
une hotte
een dampkap
un immeuble
een flatgebouw
un lave-vaisselle
een afwasmachine
une machine à laver
een wasmachine
un réfrigérateur
een koelkast
une remise
een berging
un rez-de-chaussée
een benedenverdieping
un robinet
een kraan
une salle d'eau
een douchekamer
un séjour
een woonkamer
une superficie
een oppervlakte
compris/comprise
inbegrepen
équipé(e)
uitgerust, voorzien
immobilier, -ière
immobiliën, vastgoed
isolé/e
geïsoleerd
lumineux (lumineuse)
licht
rénové, rénovée
gerenoveerd
spacieux/spacieuse
ruim
donner acces à
toegang geven tot
donner sur
uitgeven op
une cascade
een waterval
la créativité
de creativiteit
une croisière
een cruise
une escalade
een beklimming
un marathon
een marathon
une randonée
een wandeltocht
étoilé, étoilée
sterren
insolite
ongewoon
réalisable
realiseerbaar
utopique
utopisch
apprendre à
leren te
découvrir
ontdekken
descendre en rappel
abseilen, van een klif afdalen
explorer
verkennen onderzoeken
faire une balade
een tocht maken
goûter à
proeven van
randonner
een wandeltocht maken
Other Quizlet sets
Survey Questions
17 terms
Social Psychology Studies (Exam 1)
15 terms
Deca Core Exam
40 terms