hello quizlet
Home
Subjects
Expert solutions
Create
Study sets, textbooks, questions
Log in
Sign up
Upgrade to remove ads
Only $35.99/year
frans hfdst 1: historique
Flashcards
Learn
Test
Match
Flashcards
Learn
Test
Match
Terms in this set (137)
un historique
een historiek
une entreprise, une société
een bedrijf
entreprendre
ondernemen
un entrepreneur
een ondernemer
une filiale
een dochteronderneming
Une maison-mère, une société-mère
een moederbedrijf
une succursale
een filiaal
une succursale bancaire
een bankfiliaal
constituer, fonder, créer, mettre sur pied
vormen, oprichten
démanteler, dissoudre
ontbinden
une constitution
een vorming, oprichting
constituer une entreprise, un groupe
een bedrijf/groep oprichten
fermer
sluiten
un créateur
een maker, stichter
une création
een oprichting
un fondateur
een oprichter
une fondation
een oprichting, stichting
naître
ontstaan
la naissance (d'une entreprise)
het ontstaan (van een bedrijf)
construire
bouwen
un constructeur
een bouwer, fabrikant
la construction
het bouwen, bouwwerk, bouwindustrie
construire une nouvelle usine
een nieuwe fabriek bouwen
un démantèlement
een ontmanteling
démanteler une entreprise/un groupe
een bedrijf/groep ontmantelen
une dissolution
een ontbinding
déposer le bilan
de boeken neerleggen
un dépot de bilan
een faillissementsaanvraag
une faillite
een faillissement
faire faillite
failliet gaan
ouvrir (un magasin)
(een winkel) openen
une fermeture
een sluiting
une ouverture
een opening
ouvrir un nouveau point de vente
een nieuw verkooppunt openen
célébrer l'ouverture
de opening vieren
inaugurer, ouvrir solennellement
feestelijk openen, inhuldigen
une inauguration
een feestelijke opening
inaugurer un nouveau bâtiment
een nieuw gebouw inhuldigen
s'implanter, s'installer
zich vestigen
une implantation
een vestiging
un installateur
een installateur
une installation
een installatie
s'accroître
groeien
un accroissement
een groei, toename
accroître la production
de productie opvoeren, doen toenemen
la population s'accroît
de bevolking groeit aan
croître, augmenter
groeien
une croissance
een groei
la demande croît
de vraag groeit
être en (pleine) croissance
in volle groei zijn
agrandir
vergroten, uitbreiden
un agrandissement
een vergroting, uitbreiding
agrandir son entreprise (f) /son usine (f)
zijn bedrijf/fabriek uitbreiden
se développer
zich ontwikkelen, zich uitbreiden
un développeur
een ontwikkelaar
un développement
een ontwikkeling, uitbreiding
développer une stratégie
een strategie ontwikkelen
l'entreprise se développe
het bedrijf ontwikkelt zich, groeit
une expansion
een ontwikkeling, groei
une expansion de ses frontières
een uitbreiding van zijn grenzen
connaitre une expansion rapide
een snelle groei kennen
être en pleine expansion, essor
in volle groei zijn
conquérir
veroveren
un conquérant
een veroveraar
une conquête
een verovering
conquérir un marché
een markt veroveren
conquérir des parts de marché
marktaandeel veroveren
assainir
saneren, weer gezond maken
un assainissement
een sanering
réorganiser, restructurer
reorganiseren
une réorganisation
een reorganisatie
un contrôle
een controle
contrôler
controleren
un contrôleur
een controleur
un contrôle de qualité
een kwaliteitscontrole
un controleur de qualité
een kwaliteitscontroleur
une prise de contrôle, un rachat, une reprise
een overname
absorber
opslorpen
une absorption
Een opslorping
racheter, reprendre
overnemen
racheter une entreprise
een bedrijf overnemen
fusionner
fusioneren, samensmelten
une fusion
een fusie
se diversifier, diversifier ses activités
zich diversifiëren, nieuwe activiteiten ontplooien, gevarieerder worden
recentrer ses activités
zijn activiteiten mainstreamen
une diversification
een diversifiëring
étendre
uitbreiden
une extension
een uitbreiding
étendre ses activités
zijn activiteiten uitbreiden
recentrer
mainstreamen, tot de essentie terugbrengen
un recentrage
een herijking
se spécialiser dans (qqch)
zich specialiseren in
un spécialiste
een specialist
une spécialisation
een specialisatie
délocaliser
verplaatsen (van bedrijven, productieactiviteiten) (naar het buitenland)
une délocalisation
een verplaatsing (van bedrijven, productieactiviteiten) (naar het buitenland)
déménager
verhuizen
un déménageur
een verhuizer
un déménagement
een verhuizing
acheter
kopen
acquérir
verwerven
vendre
verkopen
un acheteur
een koper
un achat
een aankoop
acheter des biens
goederen kopen
un vendeur
een verkoper
la vente
de verkoop
un point de vente
een verkooppunt
un accord
een akkoord, overeenkomst
un accord de partenariat
een partnerschapsovereenkomst
conclure un accord
een akkoord sluiten
s'associer à (qqch) / avec (qqn), collaborer à (qqch) / avec (qqn)
meewerken aan, samenwerken met
une coopération
een samenwerking
commercialiser
op de markt brengen
lancer un produit sur le marché
een product op de markt brengen
retirer un produit du marché
een product van de markt halen
la commercialisation
het op de markt brengen (van een product)
diriger
leiden, besturen
diriger une entreprise
een bedrijf leiden
gérer
beheren
un gérant
een beheerder, bedrijfsleider
la gestion
het beheer
gérer de l'argent
geld beheren
la gestion de crise
het crisismanagement
la gestion de l'information
het informatiebeheer
une innovation
een innovatie, vernieuwing
innover
vernieuwen
un innovateur
een vernieuwer
investir dans
investeren in
un investisseur
een investeerder
un investissement
een investering
une usine, une fabrique, une manufacture
een fabriek
un atelier
een werkplaats
succéder à (qqn)
iemand opvolgen
un successeur
een opvolger
la succession
de opvolging
succéder à son père
zijn vader opvolgen
Sets found in the same folder
Liste de strucutures grammaticales
19 terms
Voc unité 2
63 terms
Adjectifs de caractère
48 terms
vocabulaire thématique: décrire ses relations avec…
68 terms
Other sets by this creator
federale + Vlaamse ministers en staatsse…
39 terms
Frans hfdst 2: produits et services
301 terms
Engels business vocabulary in use unit 1-12
234 terms
frans actes de parole
22 terms