Search
Create
Log in
Sign up
Log in
Sign up
frans unité 5 apprendre 1 2 3 4 6 8
STUDY
Flashcards
Learn
Write
Spell
Test
PLAY
Match
Gravity
Terms in this set (118)
het schoolplein
la cour
bijvoorbeeld
par exemple
vinden
trouver
het antwoord
la réponse
paars
violet
het merk
la marque
belangrijk
important
het staat me goed
ça me va bien
duurzaam
durable
in de mode
à la mode
triste
triest, verdrietig
goedkoop
bon marché
interesseren
intéresser
helemaal niet
pas du tout
de krant
le journal
iedere
chaque
voldoende
assez
roze
rose
gestreept
rayé
het zakgeld
l'argent de poche (m)
blauw
bleu
geel
jaune
groen
vert
rood
rouge
oranje
orange
wit
blanc
zwart
noir
de kleren
les vêtements
de spijkerbroek
le jean
de pet
la casquette
de jurk
la robe
de rok
la jupe
het overhemd
la chemise
de schoen
la chaussure
de trui
le pull
de laars
la bottine
de sok
la chaussette
de jas
le manteau
het T-shirt
le t-shirt
de sportschoen
la basket
de stijl
le style
dragen
porter (vêtements)
vergeten
oublier
veranderen
changer
de kleur
la couleur
als, wanneer
quand
zich aankleden
s'habiller
de hoed
le chapeau
de bril
les lunettes
comfortabel, gemakkelijk
confortable
de (nette) broek
le pantalon
grijs
gris
bruin
marron
de ketting
le collier
het jack
le blouson
Waarom niet?
Pourquoi pas?
de stropdas
la cravate
bloemetjes
à fleurs
jij leest (lezen)
tu lis (lire)
alstjeblieft
s'il te plaît
de maat
la taille
de uitverkoop
les soldes (m pl)
winkelen
faire du shopping
duur
cher, chère
kopen
acheter
de website
le site
Trek jij een spijkerbroek aan?
Tu mets un jean?
terugsturen
renvoyer
iets
quelque chose
het sweatshirt
le sweat
kosten
couter
snel
rapide
het pakket
le paquet
het jasje
la veste
kiezen
choisir
passen
essayer
bestellen
commander
jullie komen, u komt
vous venez
als
si
kort
court
aantrekken
mettre
komen
venir
hoeveel kost het?
ça coute combien?
lenen
prêter
in de aanbieding
en promotion
ik wel
moi si
online
en ligne
de kwaliteit
la qualité
ik kom
je viens
jammer vinden, betreuren
regretter
wensen
désirer
de schoenmaat
la pointure
ik neem
je prends
jij kunt
tu peux
toch
quand même
ander
autre
de verkoper
le vendeur
het model
le modèle
tweedehands
d'occasion
het paar
la paire
laatste
dernier, dernière
lelijk
moche
de post
la poste
hij/zij/men komt
il/elle/on vient
kunnen, mogen
pouvoir
nemen
prendre
de verkoopster
la vendeuse
willen
vouloir
ik wil
je veux
jij wilt
tu veux
hij wil
il veut
zij wil
elle veut
wij willen, men wil
on veut
wij willen
nous voulons
jullie willen, u wilt
vous voulez
zij willen
ils veulent
zij willen
elles veulent
wil graag
voudrais
;