Hoofdstuk 9, Deel B

Vakantieverhalen
Click the card to flip 👆
1 / 42
Terms in this set (42)
je luisterde (luisteren)you listened (to listen)je vertelde (vertellen)you told (to tell)je wachtte (wachten)you waited (to wait)de radio (radio's)radioik reisde (reizen)I travelled (to travel)we wisselden (wisselen)we exchanged (to exchange)mijn ouders gebruikten (gebruiken)my parents used (to use)we belden (bellen)we called (to call)mensen luisterden (luisteren)people listened (to listen)Teun heeft geslapen (slapen)Teun slept (to sleep)het weerweatherTeun heeft gelegen (liggen)Teun lay (to lie)Teun heeft bezocht (bezoeken)Teun visited (to visit)het regende (regenen)it rained (to rain)de kerken (de kerk)churchesZij merkte (merken)She noticed (to notice)goedkope (goedkoop)cheaponze koffers zaten (zitten)our luggage was (to be)onze koffers stonden (staan)our luggage was at (to be at)we hadden (hebben)we had (to have)we gingen (gaan)we went (to go)we konden (kunnen)we couldik zat (zitten)I sat (to sit)we reden (rijden)we went horseback riding (to go horseback riding)in slaap vallento fall asleepik stond (staan)I stood (to stand)het eten smaakte (smaken)the food tasted (to taste)de reis ging (gaan)the trip went (to go)de camping en het hotel bevielenthe campsite and the hotel suited usbevallento suitde details (het detail)detailsheb je meegenomen (meenemen)did you bring with you(to bring with)