Upgrade to remove ads
Only $35.99/year

Sí claro nuevo Unidad 1

Terms in this set (100)

Hallo!
¡Hola!
Hallo! of Hoe gaat het?
Hola,¿qué tal?
goed
bien
dank u wel
gracias
goedendag, goedemorgen
Buenos días
goedemiddag, goedenavond (voor zonsondergang)
Buenas tardes
goedenavond (na zonsondergang) / goedenacht
Buenas noches
Dag! Tot ziens!
¡Adiós! ¡Hasta luego!
Tot binnenkort!
¡Hasta pronto!
Ik ben María.
Soy María
Ik heet María.
Me llamo María.
Hoe heet jij?
¿Cómo te llamas?
Hoe heet u?
¿Cómo se llama usted?
En jij?
¿Y tú?
En u?
¿Y usted?
het nummer / getal
el número
één
uno
twee
dos
drie
tres
vier
cuatro
vijf
cinco
zes
seis
zeven
siete
acht
ocho
negen
nueve
tien
diez
nul
cero
de week
la semana
de dag
el día
maandag
lunes
dinsdag
martes
woensdag
miércoles
donderdag
jueves
vrijdag
viernes
zaterdag
sábado
zondag
domingo
Wat betekent 'palabra'?
¿Qué significa 'palabra'?
Ik weet het niet.
No (lo) sé.
'Aceite' betekent 'olijfolie'.
'Aceite' significa 'olijfolie'.
Hoe spreek je dat uit?
¿Cómo se pronuncia?
Waarvoor leer jij Spaans?
¿Para qué estudias español?
Ik leer Spaans om naar Spanje te reizen.
Estudio español para viajar a España.
Ja
Sí
Nee
No
de / het
el / la / los / las
Wat is je gsm-nummer?
¿Cuál es tu número de móvil?
Wat is je familienaam?
¿Cuál es tu apellido?
de voornaam / de naam
el nombre
Mijn gsm-nummer is...
Mi número de móvil es el.......
de taal
la lengua, el idioma
het woord
la palabra
het land
el país
de stad
la ciudad
de reis
el viaje
reizen
viajar
de wereld
el mundo
spreken
hablar
Spanje
España
Latijns-Amerika
Latinoamérica, América Latina
het boek
el libro
nemen
tomar
kijken
mirar
lezen
leer
luisteren
escuchar
herhalen
repetir
vragen
preguntar
schrijven
escribir
antwoorden
responder, contestar
vandaag
hoy
het programma
el programa
de persoon
la persona
met / zonder accent
con / sin acento
het werkwoord
el verbo
werken
trabajar
het hotel
el hotel
studeren
estudiar
kopen
comprar
bezoeken
visitar
de muziek
la música
in
en
de vakantie doorbrengen
pasar las vacaciones
de partner
la pareja
de familie, het gezin
la familia
ik
yo
jij
tú
hij
él
zij (1 vrouw)
ella
u (1 persoon)
usted
wij
nosotros/nosotras
jullie
vosotros/vosotras
zij (meervoud)
ellos/ellas
u (meervoud)
ustedes
zoeken
buscar
begroeten
saludar
Ja, natuurlijk.
Sí, claro
Tot morgen!
¡Hasta mañana!
welkom
bienvenido,-a,-os,-as (afhankelijk van wie je verwelkomt)
de vader
el padre
de moeder
la madre
de leraar/de lerares
el profesor, la profesora
Sets found in the same folder